In de bestuursvergadering van juni 1983 wordt een stuk met de titel ‘Bezinning en beleid’, geschreven door de voorzitter drs. J.N. Kraay, waarin duidelijk wordt uitgegaan van de Drent als jachthond. ‘Als we willen dat de Drent als jachthond wordt gecontinueerd, dan zullen wij er voor moeten zorgen dat er meer Drenten bij jagers worden geplaatst. Voorts zullen van een aantal honden de jacht- en gebruikswaarden vastgesteld moeten worden en zal het bestuur zich zeer krachtig moeten zetten achter het werk van voorjagers.’ De vraag deed zich zelfs voor of jachteigenschappen prevaleren boven erfelijke afwijkingen als het om een zeer goede hond gaat. Er zou ook gedacht kunnen worden aan het op kosten van de vereniging uitzetten van fazanten en het inkopen in jachtgebieden. Dhr. A.J. Booij schreef in het boek ‘De Drentsche Patrijshond’ dat het hem allemaal als muziek in de oren klinkt.
Helaas blijkt op de bestuursvergadering van 7 oktober 1983 uit het afstammingsonderzoek van de gebruikshondencommissie dat de Drenten waarmee in 1983 en eerder werd gejaagd in hoofdzaak uit slechts drie lijnen komen. Veel nakomelingen van deze honden zijn van de fok uitgesloten door de normen die de vereniging had gesteld, De gebruikshondencommissie stelt daarom voor om in bepaalde gevallen af te wijken van de foknormen. De commissie stelt dat zij beschikt over de gegevens die nodig zijn om een verantwoorde manier te beoordelen of een afwijking kan worden toegestaan en wil daarom de fokkerij van jachthonden gaan begeleiden.
Het verenigingsbestuur heeft een heel andere mening en stelt dat er in ons ras geen sprake is van ‘jachtlijnen’. Alle Drenten kunnen zo nodig wel jagen. Honden als die van Debets, Companjen enz. zijn als jachthonden niet beter dan andere Drenten, welnee, dat lijkt maar zo omdat er zoveel mee wordt geoefend.